'k Zat in de trein en keek door het beslagen raam
naar buiten waar de wijde wereld openlag.
En 'k zag onder een druk bereden viaduct
een jongen die zijn meisje teder kuste.
'k Zag kerken en 'k zag huizen
waarin een vermoeide man na zijn beroerde baan weer even uit kwam rusten.
En een bejaardenhuis, waar achter de beslagen ramen
de oudjes naar de voor hen veel te snelle trein zaten te kijken.
En vlak daarachter zag ik een begraafplaats waar een oude vrouw
wat bloemen legde op het onherroepelijk gesloten graf
waarin haar man lag die haar, tijdens 't leven,
met zijn grote liefde had omringd.
En plots'ling zag ik niets meer, want
een waas belette ieder straaltje licht naar binnen toe te komen.
Maar toen, o wonder, wiste een verminkte hand de waas weg
zodat ook door mij de buitenwereld helder weer gezien kon worden.
En ondanks dat ik Hem nog niet volledig heb gezien,
toch weet ik dat Hij redt en ook mijn redder is geweest.
(circa 1985)